Zodra het instelpunt voor hoge luchtvochtigheid en/of minimale VDP (dampdrukdeficit) is ingesteld, bewaakt de procescomputer voortdurend de luchtvochtigheidssensor(en) en wordt er een afluchtcyclus gestart als de luchtvochtigheid boven het instelpunt stijgt en/of het VPD-niveau onder het minimale instelpunt zakt. Afluchten is bedoeld om de warme, vochtige lucht uit de kas te verwijderen en koelere, drogere lucht binnen te laten en wordt gedaan door een raam te openen, de verwarmings- en/of de koeltemperatuur aan te passen, een stap van een uitlaatventilator in te schakelen, een mengklep tot een bepaalde stand te openen, het energie- of schaduwdoek een klein stukje te openen of door de luchtcirculatieventilatoren in of uit te schakelen, etc. Er kan op de procescomputer een vertragingstijd worden ingesteld om de tijd tussen afluchtperioden te regelen. Er kan een tijd worden ingesteld om het openen van een raam of inschakelen van een uitlaatventilator te vertragen om te bepalen of de gemeten temperatuur in het compartiment gelijk is geworden met de ingestelde temperatuur.
Daarnaast kunnen temperaturen van zones afzonderlijk van het afluchtprogramma worden ingesteld, waardoor de procescomputer wanneer nodig de relatieve luchtvochtigheid gelijk kan trekken met het instelpunt of een constante VPD kan handhaven.
Het is ook mogelijk om de procescomputer gelijktijdig te laten verwarmen en koelen om de luchtvochtigheid van de zone(s) te verlagen. Dit kan worden gedaan met de aflucht- en temperatuuraanpassingsprogramma’s.