Dit scherm geeft een overzicht van alle instellingen die worden beïnvloed door de perioden. Als u een periode toevoegt, toont dit scherm alle instellingen waarnaar u voor die periode moet kijken.
De Begintijd is voor elke periode het tijdstip waarop de periode begint. Het aantal minuten dat het duurt om de waarden aan te passen voor de nieuwe periode kan worden ingesteld. Dit heet de Periode-transitietijd. Een voorbeeld: de begintijd van periode 1 is ingesteld op 6:00 en de periode-transitietijd is ingesteld op 30 minuten. Om 5:59 is de procescomputer nog in periode 3. Om 6:00 schakelt de procescomputer van periode 3 naar periode 3→1, wat een overgangsperiode is. Gedurende de volgende 30 minuten (uitlooptijd van periode 1) wijzigt de procescomputer de temperatuurinstellingen langzaam van periode 3 naar periode 1. Om 6:30 zijn er 30 minuten verstreken en geeft de procescomputer Periode 1 aan. Op dit tijdstip is de procescomputer klaar met de periode-transitietijd voor de instellingen van periode 3 naar periode 1.
![]() |
Voor elke tijdinstelling staat een astronomisch symbool. Dit symbool geeft aan of het tijdstip meeschuift met het tijdstip van zonsopgang (↑), zonsondergang (↓), of dat het hetzelfde blijft (-). Als het tijdstip met de zonsopgang meeschuift, zal het automatisch vooruit of achteruit worden aangepast aan het gewijzigde tijdstip van zonsopgang. Als het tijdstip met de zonsondergang meeschuift, zal het automatisch vooruit of achteruit worden aangepast aan het gewijzigde tijdstip van zonsondergang. Als de tijd hetzelfde blijft, zal het niet wijzigen van seizoen tot seizoen. Controleer de instelling van de breedtegraad als de tijden niet correct wijzigen. |
De temperatuurregeling kan in een, twee, drie of vier verschillende perioden worden verdeeld gedurende een dag van 24 uur. Elke periode kan worden in- of uitgeschakeld, afhankelijk van de vereisten (Gebruik periode?).
Om de procescomputer voor twee perioden in te stellen (een voor daginstellingen en een voor nachtinstellingen), moet u eerst periode 3 en periode 4 uitzetten. Periode 1 kan worden ingesteld voor de dag en periode 2 kan worden ingesteld voor de nacht. De begintijd voor periode 1 kan het tijdstip zijn waarop het programma moet overschakelen van de nachtinstellingen naar de daginstellingen en de begintijd voor periode 2 kan het tijdstip zijn waarop het programma moet overschakelen van de nachtinstellingen naar de daginstellingen.
![]() |
||||
|
Als u het programma wilt instellen met 3 perioden (voor daginstellingen, nachtinstellingen en DIF settings ), dan kunt u periode 4 uitschakelen. In het bovenstaande voorbeeld is periode 1 het begin van de DIF-periode, periode 2 is het begin van de dagperiode en periode 3 is de nachtperiode. De begintijd van periode 1 is het tijdstip waarop het programma overschakelt van de nachtinstellingen naar de DIF-instelling. In dit voorbeeld is er om 6:00 een periode-transitietijd van 30 minuten naar periode 1 (DIF-periode). Op dit moment geeft de procescomputer de periode weer als 3→1. Om 8:00 is er een periode-transitietijd van 120 minuten (1→2) naar periode 2, de daginstellingen. Om 17:00 is er een periode-transitietijd van 90 minuten (2→3) naar periode 3, waarna het programma naar de nachtinstellingen overschakelt.
U kunt ook de gewenste temperatuurinstellingen die de procescomputer moet handhaven instellen. De Koeltemperatuur bepaalt de temperaturen waarbij het koelsysteem begint met koelen. De Verwarmingstemperatuur bepaalt de temperaturen die het verwarmingssysteem probeert te handhaven. Er zijn vier verschillende instelpunten voor verwarming en vier verschillende instelpunten voor koelen. De procescomputer kan de omgeving regelen door verschillende temperaturen te gebruiken voor de verschillende tijdsperioden gedurende een dag van 24 uur. Als de procescomputer zich tussen perioden bevindt, berekent de computer de juiste verwarmings- en koelinstelpunten, zodat er een geleidelijke overgang tussen de perioden is.
Het afluchtprogramma probeert de luchtvochtigheid te verlagen of de VPD-niveaus te verhogen door de ramen te openen en/of de geselecteerde apparatuur gedurende een korte tijd in te schakelen om de warme vochtige lucht uit de kas te verwijderen en koelere droge lucht binnen te laten. Dit systeem verlaagt vaak de luchtvochtigheid, maar verhoogt wel uw kosten. Om deze kosten te verminderen, gebruikt de procescomputer een afluchtcyclus en wacht vervolgens een korte tijd om de luchtvochtigheid te laten dalen. Na een ingesteld interval wordt de cyclus herhaald als de luchtvochtigheid nog steeds te hoog is.
U kunt voor elk van de vier perioden de luchtvochtigheidsniveaus instellen waarbij een afluchtprogramma moet worden geactiveerd. U kunt Afluchten als de relatieve vochtigheid hoger is dan een bepaald niveau, u kunt Afluchten als het vochtdeficit lager is dan een bepaald niveau of u kunt Afluchten als VPD lager is dan een bepaald niveau. Als er meer dan één niveau is ingesteld, wordt het programma geactiveerd wanneer een of meer van de omstandigheden waar zijn.
De circulatieventilatoren kunnen tijdens elke van de vier perioden worden gebruikt op basis van de luchtvochtigheidsniveaus. De Relatieve luchtvochtigheid waarboven de ventilatoren aan gaan voor elke periode is de relatieve luchtvochtigheid waarbij of waarboven de circulatieventilatoren worden geactiveerd. Het Vochtdeficit waaronder de ventilatoren aan gaan voor elke periode is het vochtdeficit waarbij of waaronder de circulatieventilatoren worden geactiveerd. U kunt ook de Circulatieventilator snelheid voor elk van deze perioden instellen (als u geen circulatieventilatoren met variabele snelheid hebt, worden de ventilatoren uitgeschakeld als u de snelheid instelt op 0 en worden ze ingeschakeld als u de snelheid instelt op 1 of hoger).
De grondverwarmingstemperaturen die worden ingevoerd voor elke grondverwarmingsstap zijn de temperaturen die worden gehandhaafd door de procescomputer. Het systeem vergelijkt deze instellingen met de betreffende gemeten grondtemperatuur en schakelt indien nodig de verwarming in. De grondverwarming kan de uitgang van de grondverwarming of een mengklep in- of uitschakelen als deze is gekoppeld aan de grondverwarmingssensor.
De verschiltemperaturen lokale verwarming worden gebruikt als de kas in meerdere verwarmingszones is onderverdeeld, maar slechts één ventilatiezone heeft, of als u de tafel- of grondverwarming wilt regelen op basis van de berekende zoneverwarmingstemperatuur. Een voorbeeld: als de berekende zonetemperatuur 18,3 °C is tijdens periode 1 en de verschiltemperatuur lokale verwarming is ingesteld op 1,0°C, dan zou de berekende lokale verwarmingstemperatuur 18,3 + 1,0, oftewel 19,3 °C zijn. De offsets kunnen worden ingesteld op negatieve waarden voor het tegenovergestelde effect, indien dat gewenst is: het berekenen van een berekende temperatuur die lager is dan de zonetemperatuur.
Wanneer u mengkleppen gebruikt, kunt u de Maximumbuistemperatuur instellen voor de warmwaterleiding voor elke temperatuurperiode. Normaal gesproken moeten de maximale buistemperaturen worden ingesteld op 100 °C of 212 °F, tenzij er een reden is om de buistemperatuur te begrenzen. U wilt waarschijnlijk beperken hoe heet het water is dat naar de buizen gaat als de warmwaterleidingen van plastic zijn gemaakt of als de buizen zich erg dicht bij de wortels van de planten bevinden. Als de mengklep wordt gebruikt voor het verwarmen van irrigatiewater, moeten zowel de maximale als minimale buistemperatuur worden ingesteld op de gewenste irrigatiewatertemperatuur.
De Minimumbuistemperatuur kan tevens voor elke periode worden ingesteld. De minimale buistemperatuur is de buistemperatuur die de mengklep handhaaft als er geen verwarming is vereist. Normaal gesproken moet deze worden ingesteld op 0 °C (32 °F). De minimale buistemperaturen kunnen echter handig zijn voor het regelen van de luchtvochtigheid of om de wortels van de planten warm te houden. Denk eraan dat de minimale buistemperatuur zelfs wordt gehandhaafd als de zone wordt gekoeld.
De instelling Offset buistemperatuur is het aantal graden boven of onder de warmtevraag van de zone waarop u de buistemperatuur wilt houden. Deze instelling wordt gebruikt als er twee mengkleppen zijn en één mengklep wordt gebruikt voor primaire warmte en de andere klep wordt gebruikt voor secundaire warmte.
De Maximale raamstand begrenst hoe ver de ramen mogen openen tijdens elk van de temperatuurperioden.
De Minimale raamstand zorgt ervoor dat een kleine hoeveelheid lucht de kas binnen kan, zelfs als er op dat moment geen ventilatie is vereist. Maximumstanden hebben altijd voorrang op minimumstanden en er is ook een functie om de ramen geforceerd te sluiten als de kas moet worden verwarmd.