De instellingen voor de bedieningsstand van het schuifdak stellen u in staat de gewenste posities te bepalen voor de motoren bij het regelen van de ventilatie, de vochtigheid of een van de door de gebruiker gedefinieerde bedieningen.
Wanneer een motor wordt bediend voor de ventilatie, dan kunt u de motorbediening zodanig instellen dat tot een bepaald percentage bedekt wordt voor het ventileren. De motorbediening schakelt tussen volledig afgedekt en deze positie, afhankelijk van de hoeveelheid koeling die nodig is.
Bij het regelen van ventilatie kan de procescomputer ook het dak enige tijd iets openen om de vochtniveaus te verlagen. Dit heet afluchten en is onderdeel van de vochtregeling van het systeem.
U kunt de gewenste afluchtstanden bij een lage buitentemperatuur en afluchtstanden bij een hoge buitentemperatuur instellen zodat de motor tijdens afluchtcycli goed is gepositioneerd. De procescomputer bepaalt een berekende afluchtstand op basis van de actuele buitentemperatuur en de instellingen voor de buitentemperatuur.
Voor de door de gebruiker gedefinieerde bedieningen kunnen twee verschillende posities worden ingesteld. De eerste positie is de positie die de motorbediening inneemt wanneer de door de gebruiker gedefinieerde voorwaarde actief is en de tweede positie is de positie die de motorbediening inneemt wanneer de door de gebruiker gedefinieerde voorwaarde niet actief is. Normaliter worden deze bedieningen gebruikt om de motorposities aan te passen op basis van zonlicht of luchtvochtigheidsniveaus.