De procescomputer kan maximaal 10 afzonderlijke ramen per zone bedienen. Elk van deze tien ramen kan met de verschillende typen regelingen worden bediend als een andere categorie raam.
Dakopeningen – Dakopeningen bevinden zich op het dak van de kas en kunnen worden bediend als ramen aan de windzijde of ramen aan de luwe zijde. Een raam aan de windzijde is een raam dat naar de wind is gericht, en een raam aan de luwe zijde is een raam dat van de wind af is gericht. Een dakopening kan alleen worden bediend als een raam aan de windzijde of luwe zijde.
Gevelramen – Gevelramen bevinden zich in de gevels van de kas. Deze ramen kunnen star zijn en bij het openen naar buiten zwaaien of oprolbaar en bestaan uit een pijp die is verbonden met een foliedoek. Door de pijp te draaien, wordt het raam geopend of gesloten. Deze gevelramen kunnen worden bediend als ramen aan de windzijde, de luwe zijde of flank. Een raam aan de windzijde is een raam dat naar de wind is gericht, en een raam aan de luwe zijde is een raam dat van de wind af is gericht. De ramen aan de flankzijde zijn de twee ramen die zich parallel aan de windrichting bevinden. Door de gevelramen aan de windzijde en de luwe zijde te openen en de ramen aan de flankzijde gesloten te houden, kan in de kas een tunneleffect worden gecreëerd waardoor de wind door de kas wordt geforceerd.
Lage raamgevels - Wanneer een gevel twee oprolbare ramen onder elkaar heeft, dan is het onderste raam een zogenaamd ‘lage raamgevel’. De lage raamgevel bevindt zich meestal in de teeltruimte. In sommige situaties wil de teler de raamgevels boven en onder mogelijk op andere posities hebben.
Richtingsonafhankelijke ramen - Een richtingsonafhankelijk raam werkt altijd op dezelfde wijze, ongeacht de windrichting. Dit wordt doorgaans gebruikt wanneer het raam moet fungeren als luchtinlaat met uitlaatventilatoren aan de andere kant van de kas. In deze situatie heeft de richting van de wind geen invloed op hoe de teler de ramen wil aansturen.
De procescomputer berekent een koelingsvereiste op basis van hoe veel de gemeten temperatuur boven de ventilatietemperatuur in de kas ligt, hoe lang de temperatuur al boven de ventilatietemperatuur ligt en of de gemeten temperatuur stijgt of daalt. De koelingsvereiste wordt ook beïnvloed door de buitentemperatuur, windsnelheid en lichtintensiteit. Deze koelingsvereisten kan overal tussen 0% (geen koeling gewenst) en 100% (koeling gewenst) liggen. Het % starten openen ramen is de hoeveelheid koeling die nodig is voordat het raam wordt geopend. % waarbij raam open is is de hoeveelheid vereiste koeling waarboven het raam volledig wordt geopend. Het raam wordt in een stand tussen open en gesloten gezet, afhankelijk van de koelingsvereiste.
De Maximale raamstand tijdens periode 1, 2, 3 en 4 zijn de maximale standen waarin een raam kan staan tijdens elk van de temperatuurperioden. Deze periodetijden kunt u vinden in de periodestrategie. Als de periode een overgangsperiode is, loopt de maximumstand over van de ene periode naar de volgende.
Als er zowel actieve koeling (uitlaatventilatoren) als passieve koeling (plafondventilatoren) worden gebruikt, kunnen de instellingen Maximumstand tijdens modus 1 en Maximumstand tijdens modus 2 worden gebruikt om de ramen tijdens elk van de koelingsmodi naar de gewenste stand te laten gaan. Modus 1 wordt doorgaans gebruikt om de plafondventilatoren de kas te laten koelen. Wanneer de procescomputer naar Modus 2 schakelt, worden de dakventilatoren gesloten en worden de uitlaatventilatoren gebruikt om de kas te koelen. De Maximumstand tijdens modus 1 is de maximumgrens voor de dakventilatoren wanneer deze worden gebruikt voor het koelen. De Maximumstand tijdens modus 2 wordt dan ingesteld op 0%, waardoor de ramen volledig worden gesloten wanneer de uitlaatventilatoren draaien.
De Maximumstand tijdens regen wordt gebruikt als de maximale geopende raamstand wanneer het regent.
Er kan meer dan één maximumstand gelden op hetzelfde moment. Als er meer dan één maximumstand geldt (bijvoorbeeld als het regent tijdens periode 1), dan wordt de laagste maximumstand gebruikt.
Er kunnen naast maximumstanden ook minimumstanden worden ingesteld voor de periode. De Minimumraamstand tijdens periode 1, 2, 3 en 4 zijn de minimumstanden waarin een raam kan staan tijdens elk van de temperatuurperioden. Als de periode een overgangsperiode is, loopt de minimumstand over van de ene periode naar de volgende. De minimumstand zorgt ervoor dat een kleine hoeveelheid lucht de kas binnen kan, zelfs als er op dat moment geen ventilatie is vereist. Maximumstanden hebben altijd voorrang op minimumstanden en er is ook een functie om de ramen geforceerd te sluiten als de kas moet worden verwarmd. Als de verwarmingsvereisten de in de geavanceerde instellingen opgegeven waarde overschrijden, wordt de minimumstand uitgeschakeld, waardoor het raam volledig wordt gesloten.
Minimumstand modus 1 is de minimumstand voor het raam wanneer modus 1 voor koelen actief is. Minimumstand modus 2 is de minimumstand voor het raam wanneer modus 2 voor koelen actief is. Deze minimumstanden worden niet beïnvloed door de temperatuuraanpassingen voor de minimumstand, welke u kunt vinden in het gedeelte voor geavanceerde instellingen.
Wanneer u Afluchtstand bij lage buitentemperatuur en Afluchtstand bij hoge buitentemperatuur instelt op raamstanden, kunnen de ramen zoals gewenst tijdens afluchtcycli worden gepositioneerd. De procescomputer bepaalt een berekende afluchtstand op basis van de huidige buitentemperatuur en de instellingen voor de buitentemperatuur die u in het gedeelte voor geavanceerde instellingen kunt vinden.
Als er meer dan één minimumstand geldt op een willekeurig tijdstip, dan wordt de hoogste van de twee standen gebruikt.
De maximumstanden hebben altijd voorrang op de minimumstanden. Als het regent en de maximale regenstand 10% en de berekende afluchtstand 15% is, wordt het raam slechts voor 10% geopend. Het raam wordt slechts geopend tot de berekende afluchtstand als het raam niet al te ver open staat. Als het raam voor 25% geopend is en de afluchtstand is 10%, dan wordt het raam niet gesloten tot aan de berekende afluchtstand wanneer het afluchtprogramma wordt gestart.