De instelling Uitsteltijd voor openen kraan is het aantal seconden na het sluiten van de laatste kraan voor de kraan open mag, als het niet de eerste kraan is die opengaat. Dit kan worden gebruikt wanneer kranen een paar seconden nodig hebben om te sluiten nadat de stroom eraf is gehaald. De operator kan met deze instelling zorgen dat de systeemdruk hoog genoeg is om de vorige kraan te sluiten.
De instelling Uitsteltijd voor sluiten kraan is het aantal seconden dat de kraan aan moet blijven nadat deze klaar is. Dit kan worden gebruikt om de waterslag in de irrigatieleidingen te verminderen door de kraan korte tijd open te houden nadat de pomp is uitgeschakeld.
Met Aanpassing kraanlooptijd kan een gebruiker de hoeveelheid water die aan een bepaalde kraan wordt gegeven verhogen of verlagen. Omdat de kraanlooptijd is ingesteld in het startprogramma, kan de gebruiker afzonderlijke aanpassingen aan de looptijd van elke kraan maken. Een voorbeeld: als het aangesloten startprogramma zo is ingesteld dat elke kraan 10 minuten loopt, en de looptijdaanpassing van deze kraan is ingesteld op 80%, dan loopt de kraan gedurende 8 minuten.
De optie Gekoppeld aan watersysteem in zone verwijst naar het watersysteem dat de waterbron voor de kraan regelt. Het watersysteem kan bestaan uit een pomp, een mengeenheid voor meststof of een watersysteem onder druk. De kranen moeten om twee redenen worden verbonden aan waterbronnen. De eerste reden is dat het watersysteem het mengen van meststoffen voor de kraan regelt. De tweede reden is dat het watersysteem alleen kan worden ingesteld om een vaste hoeveelheid water te leveren op basis van de grootte van de irrigatiehoofdleiding. Aangezien de meeste waterbronnen slechts een paar kranen tegelijk van water kunnen voorzien, moet de procescomputer naar de capaciteit van de kranen kijken om te bepalen hoeveel kranen tegelijkertijd kunnen irrigeren. Omdat elke zone kan worden geconfigureerd met een watersysteem, kan de gebruiker per kraan instellen welk watersysteem gebruikt moet worden. Door het watersysteem op 0 te zetten, worden er geen watersystemen gebruikt. Wanneer de kraan geactiveerd wordt, zal de kraan starten ongeacht het aantal andere actieve kranen en ongeacht de capaciteiten van het systeem.
De optie Gekoppeld aan hoofdleiding verwijst naar de hoofdleiding van het watersysteem waaraan deze kraan is gekoppeld. Kranen moeten worden verbonden met een hoofdleiding als u kleinere irrigatieleidingen hebt die zijn aangesloten op het watersysteem en die een kleinere hoeveelheid water kunnen leveren dan de capaciteit van het watersysteem. De gebruiker kan tevens de maximale capaciteit van de hoofdleidingen instellen in het configuratiescherm voor het watersysteem.
Kranen kunnen ook met een hoofdleiding worden verbonden als u een hoofdleiding-kraan wilt aansturen. De hoofdleiding-kraan is alleen geopend wanneer één van de kranen die met deze hoofdleiding is verbonden, ook open is.
De Kraancapaciteit is de hoeveelheid water die de kraan nodig heeft. Deze wordt door het systeem gebruikt om te bepalen hoeveel kranen er tegelijkertijd kunnen worden gebruikt en door de debietsensor om te bepalen of de planten de juiste hoeveelheid water krijgen. De capaciteit heeft rechtstreeks betrekking op de debietsensor van het aangesloten watersysteem. De eenheden voor het weergeven van de capaciteit kunnen liter/minuut, gallon/minuut, kubieke meter/uur of een andere methode voor het bepalen van de benodigde hoeveelheid water voor de kraan zijn.
Het Aantal druppelaars bevestigd aan de kraan wordt gebruikt om te irrigeren op basis van de instelling Maximumhoeveelheid per kraan (irrigatiestrategie).
Oppervlakte wordt gebruikt om te irrigeren op basis van de instelling Maximumhoeveelheid per oppervlak (irrigatiestrategie).
Voor elke gietkraan kunt u selecteren welke sensoren u voor de regeling wilt gebruiken. Als u meer dan één temperatuur- of luchtvochtigheidssensor in een zone hebt, kunt u de hoogste, laagste of gemiddelde waarde selecteren.
De temperatuursensorselectie wordt niet gebruikt, tenzij de irrigatiekraan is verbonden met een miststart. Als de kraan is verbonden met een miststart, dan wordt de geselecteerde temperatuursensor gebruikt om een waarde te meten waarboven de mist wordt geactiveerd als koelingsmethode.
Opties voor het selecteren van de temperatuursensor zijn:
Luchttemperatuur 1 - De regeling werkt op basis van de gemeten temperatuur van de geselecteerde zonetemperatuursensor.
Hoogste luchttemperatuur - De regeling werkt op basis van de hoogste gemeten temperatuur van temperatuursensor 1, temperatuursensor 2, temperatuursensor 3 en temperatuursensor 4.
Gemiddelde luchttemperatuur - De regeling werkt op basis van de gemiddelde gemeten temperatuur van temperatuursensor 1, temperatuursensor 2, temperatuursensor 3 en temperatuursensor 4.
Laagste luchttemperatuur - De regeling werkt op basis van de laagste gemeten temperatuur van temperatuursensor 1, temperatuursensor 2, temperatuursensor 3 en temperatuursensor 4.
Bodemtemperatuur 1 - De regeling werkt op basis van de gemeten temperatuur van de geselecteerde bodemtemperatuursensor.
Lokale temperatuur 1 - De regeling werkt op basis van de gemeten temperatuur van de lokale temperatuursensor.
Buitentemperatuur - De regeling werkt op basis van de gemeten buitentemperatuur.
Zwarte plaat-temperatuur - De regeling werkt op basis van de gemeten zwarte plaat-temperatuur
Opties voor het selecteren van de luchtvochtigheidssensor zijn:
Relatieve luchtvochtigheid 1 - De regeling werkt op basis van de gemeten luchtvochtigheid van zoneluchtvochtigheidssensor 1
Hoogste relatieve luchtvochtigheid - De regeling werkt op basis van de hoogste gemeten relatieve luchtvochtigheid van luchtvochtigheidssensor 1, luchtvochtigheidssensor 2, luchtvochtigheidssensor 3 en luchtvochtigheidssensor 4
Gemiddelde relatieve vochtigheid - De regeling werkt op basis van de gemiddelde gemeten relatieve luchtvochtigheid van luchtvochtigheidssensor 1, luchtvochtigheidssensor 2, luchtvochtigheidssensor 3 en luchtvochtigheidssensor 4
Laagste relatieve luchtvochtigheid - De regeling werkt op basis van de laagste gemeten relatieve luchtvochtigheid van luchtvochtigheidssensor 1, luchtvochtigheidssensor 2, luchtvochtigheidssensor 3 en luchtvochtigheidssensor 4
Opties voor het selecteren van de VPD-sensor zijn:
Berekening dampdrukdeficit 1 - De regeling werkt op basis van het gemeten dampdrukdeficit van zonebladtemperatuursensor 1
Hoogste berekening dampdrukdeficit - De regeling werkt op basis van het hoogste berekende dampdrukdeficit van bladtemperatuursensor 1, bladtemperatuursensor 2, bladtemperatuursensor 3 en bladtemperatuursensor 4
Gemiddelde berekening dampdrukdeficit - De regeling werkt op basis van het gemiddelde berekende dampdrukdeficit van bladtemperatuursensor 1, bladtemperatuursensor 2, bladtemperatuursensor 3 en bladtemperatuursensor 4
Laagste berekening dampdrukdeficit - De regeling werkt op basis van het laagste berekende dampdrukdeficit van bladtemperatuursensor 1, bladtemperatuursensor 2, bladtemperatuursensor 3 en bladtemperatuursensor 4
Als er eb- en vloedkranen worden gebruikt, kan de configuratie van de spuikleppen hier worden uitgevoerd. De Vultoestand spuiklep is de toestand van de uitgang wanneer de vloer of tafel wordt gevuld door de vulkraan (irrigatiekraan). De Standtoestand spuiklep is de toestand van de uitgang na een bepaalde tijd wanneer de vloer of tafel wordt gevuld door de vulkraan (irrigatiekraan) en de drainage is uitgeschakeld. De Drainagetoestand spuiklep is de toestand van de uitgang wanneer deze zich niet in de vul- of standstatus bevindt.