Belichting - Configuratie

U kunt voor alle aanvullende belichting de Minimale aantijd verlichting instellen. Dit is de tijd gedurende welke de aanvullende belichting aan moet zijn voordat deze weer wordt uitgeschakeld. Dit is ook de tijd gedurende welke de belichting uit moet zijn voordat deze weer aan mag gaan. Als de belichting aan is wanneer er een stroomstoring optreedt, wacht de belichting gedurende deze ingestelde tijd voordat de belichting weer wordt ingeschakeld. Deze instelling wordt gebruikt om de belichting te beschermen tegen te vaak in- en uitschakelen, waardoor de voorschakelapparaten van de belichting kunnen worden beschadigd.

Als u een buitenlichtsensor gebruikt, kunt u ook de Geschatte intensiteit van groeilampen instellen. Dit is de hoeveelheid licht die uw aanvullende belichting levert. Dit kunt u bepalen door contact op te nemen met de leverancier van uw belichting of door met een lichtmeter het licht te meten. Dit geeft aan het systeem door hoeveel aan uw zonlichtaccumulatie moet worden toegevoegd wanneer uw belichting aan is. Wanneer de gewenste accumulatie is bereikt, gaat de belichting uit.

Wanneer zowel een buiten- als binnenlichtsensor aanwezig is, kunt u met de zonnesensorselectie bepalen welke sensor wordt gebruikt voor de CO₂-regeling.