Ventilatie - Configuratie

De PID-factoren worden gebruikt om het gewicht van de drie factoren waarmee de berekende temperatuur wordt beïnvloed, aan te passen.


De Invloed streefwaarde voor koeltemperatuur wordt gebruikt om de ventilatietemperatuur enigszins te verhogen wanneer er meer koeling nodig is. Een invloed van 1,0 van de streefwaarde voor de koeltemperatuur betekent dat als de koelapparatuur op 100% is, de procescomputer een temperatuur probeert te handhaven die 1,0 graad boven de ingestelde ventilatietemperatuur ligt. Als de koelvereiste 50% is, probeert de procescomputer een temperatuur te handhaven die 0,5 graad boven de ingestelde ventilatietemperatuur ligt. Om te beslissen of u de invloed van de streefwaarde voor de koeltemperatuur wilt gebruiken, moet u bepalen of u wilt dat de ventilatie de koeltemperatuur handhaaft of een temperatuur boven de koeltemperatuur handhaaft. Als u wilt dat de ventilatoren de koeltemperatuur handhaven, dan moet u de invloed op de streefwaarde voor de koeltemperatuur op 0 ingesteld laten. Als u wilt dat de ventilatoren een temperatuur handhaven die iets boven de koeltemperatuur ligt, dan kunt u de invloed op de streefwaarde voor de koeltemperatuur gebruiken. De procescomputer bekijkt de lichtintensiteit om een voorberekening van de koelvereiste te maken. Hiermee kan de procescomputer de hoeveelheid koeling verhogen wanneer de lichtintensiteit toeneemt en verlagen wanneer de lichtintensiteit afneemt. Het resultaat is dat wanneer de lichtintensiteit stijgt, de ramen verder worden geopend nog voordat de temperatuur in de kas begint te stijgen. Als de lichtintensiteit afneemt, worden de ramen gesloten nog voordat de temperatuur omlaag gaat.

U ziet twee instellingen voor lichtintensiteit: Start lichtinvloed op koeling en Eind lichtinvloed op koeling. 'Start lichtinvloed' is de lichtintensiteit waarboven de procescomputer begint met het voorberekenen van een koelvereiste en 'Eind lichtinvloed' is de lichtintensiteit waarboven de procescomputer om 100% koeling vraagt wanneer alleen naar de lichtintensiteit wordt gekeken.

Voorbeeld 1 - Laag zonlichtniveau

Laten we zeggen dat Start lichtinvloed is ingesteld op 20 en Eind lichtinvloed op 140. Als de gemeten lichtintensiteit 10 is, dan is er geen voorberekening voor koeling.

Voorbeeld 2 - Hoog zonlichtniveau

Laten we weer zeggen dat Start lichtinvloed is ingesteld op 20 en Eind lichtinvloed op 140. Als de gemeten lichtintensiteit 80 is (halverwege tussen de minimale en maximale lichtintensiteit), dan is de voorberekening 50%. Dat houdt in dat de procescomputer verwacht te beginnen met koelen bij 50% bij die lichtintensiteit. De computer neemt dit mee in de PID-berekening wanneer moet worden bepaald hoeveel koeling is vereist.

De Invloed buitentemperatuur voor koelreductie voorkomt dat de ramen te ver worden geopend als het buiten koud is. Als de buitentemperatuur 2 °C (36 °F) is, dan hoeven de ramen niet zo ver te worden geopend om de temperatuur te handhaven als wanneer de buitentemperatuur 15 °C (59 °F) is. Met deze gegevens kunt u beperken hoe ver het raam wordt geopend op basis van de buitentemperatuur. De instelling moet in graden C of F worden ingevoerd en is de buitentemperatuur waaronder u wilt dat het raam slechts 10% van de stand bij warm weer wordt geopend. Er wordt doorgaans een zeer lage buitentemperatuur ingesteld.

Voorbeeld 1 - Volledig effect van invloed van buitentemperatuur

Laten we zeggen dat op basis van de lichtintensiteit en de gemeten temperatuur in de kas de berekening voor het raam 80% open is bij warm weer. Als de invloed buitentemperatuur is ingesteld op 10 °C (14 °F) en de buitentemperatuur is -10 °C (14 °F) of lager, dan wordt het raam slechts 8% geopend.

Voorbeeld 2 - Geen effect van invloed van buitentemperatuur

Laten we weer aannemen dat de berekening voor het openen van het raam 80% is op basis van de lichtintensiteit en de gemeten temperatuur in de kas. Als de gemeten buitentemperatuur hoger is dan de ventilatietemperatuur, dan zou er geen invloed van de buitentemperatuur zijn voor het raam en zou het raam voor 80% worden geopend.

Voorbeeld 3 - Gedeeltelijk effect van invloed van buitentemperatuur

Wat gebeurt er als de gemeten buitentemperatuur tussen de ventilatietemperatuur en de invloed buitentemperatuur ligt? Als de gemeten buitentemperatuur 5 °C (41 °F) is, de invloed buitentemperatuur op -10 °C (14 °F) is ingesteld en de ventilatietemperatuur 20 °C (68 °F) is, dan berekent de procescomputer een verhouding tussen de ventilatietemperatuur en de invloed buitentemperatuur. Omdat de temperatuur halverwege deze getallen ligt, wordt de helft van de totale invloed gebruikt. Het raam wordt begrensd op 55% van de gebruikelijke stand (50% van het verschil tussen 10% en 100%). In dit geval zou het raam voor 44% worden geopend (55% van 80).

De Invloed windsnelheid voor koelreductie voorkomt dat de ramen te ver worden geopend als het buiten winderig is. Dit wordt gecombineerd met de buitentemperatuur, omdat u de ramen verder kunt openen wanneer het buiten koud maar rustig weer is dan wanneer het koud en winderig is.

Deze instelling is NIET de instelling voor bescherming tegen harde wind (die wordt gebruikt om de ramen te sluiten om de kas te beschermen als het buiten hard waait).

De instelling moet in meter per seconde of mijl per uur worden ingevoerd en is de windsnelheid waarboven u wilt dat het raam slechts 50% van de stand bij rustig weer wordt geopend. Als de windsnelheid minder dan 10% van de instelling is, is er geen invloed van de windsnelheid.

Voorbeeld 1 - Volledig effect van invloed van windsnelheid

Laten we zeggen dat het raam tijdens rustig weer voor 80% moet worden geopend op basis van de lichtintensiteit en de gemeten temperatuur in de kas. Als de invloed van de windsnelheid is ingesteld op 40 en de windsnelheid op of boven 40 m/s ligt, dan wordt het raam slechts voor de helft van de berekende positie geopend, ofwel 40% (80% x 0,50).

Voorbeeld 2 - Geen effect van invloed van windsnelheid

Als de windsnelheid minder dan 4 m/s (10% van de instelling) is, dan is er geen invloed van de windsnelheid op het raam en wordt het raam voor 80% geopend.

Voorbeeld 3 - Gedeeltelijk effect van invloed van windsnelheid

Wat gebeurt er als de gemeten windsnelheid tussen 4 en 40 ligt? Als de gemeten windsnelheid 22 m/s is (halverwege 4 en 40), dan wordt de helft van de totale invloed gebruikt. Het raam wordt begrensd op 75% van de gebruikelijke stand (50% van het verschil tussen 50% en 100%). In dit geval zou het raam voor 60% worden geopend (75% van 80).

De keuzemogelijkheid voor de temperatuursensor wordt gebruikt als u meerdere temperatuursensoren in een zone hebt. In dat geval kunt u selecteren welke sensoren u wilt gebruiken voor de regeling. U kunt de regeling ook laten uitvoeren op basis van de hoogste, laagste of gemiddelde waarde.

Opties voor het selecteren van de temperatuursensor zijn:


Er is informatie nodig over de fysieke indeling van de ramen zodat de koelapparatuur op de juiste manier kan worden bediend.

Wanneer er geen raamsensor aanwezig is, moet de Looptijd raam open worden ingevoerd als het aantal seconden dat nodig is om het raam van volledig gesloten naar volledig geopend te verplaatsen zonder te stoppen. De Looptijd raam dicht moet worden ingevoerd als het aantal seconden dat nodig is om het raam van volledig geopend naar volledig gesloten te verplaatsen zonder te stoppen. Normaal gesproken zijn de tijden voor sluiten en openen hetzelfde.

De Tijdaanpassing raam openen en de Tijdaanpassing raam sluiten zijn het aantal seconden die moeten worden opgeteld bij of afgetrokken van de looptijd wanneer het raam beweegt. Er zijn twee redenen voor het gebruiken van deze aanpassingen. De eerste reden is wanneer er een probleem is met het ‘uitlopen’ van de ramen. Uitlopen vindt plaats wanneer de ramen worden gesloten. Nadat de raammotor stopt, is het gewicht van de ramen voldoende om de ramen nog een korte tijd door te laten bewegen. Door a -1 in de Tijdaanpassing voor sluiten in te voeren, schakelt de procescomputer de motor één seconde eerder uit dan zou moeten. Het raam loopt vervolgens naar de juiste stand uit. De tweede reden voor het gebruik van de aanpassing is wanneer de motorcontroller ingebouwde vertragingen heeft. Deze vertragingen wordt doorgaans gebruikt in eenfasemotoren. Het vertragingsrelais voorkomt dat een motor te snel wisselt van open naar gesloten. Als dit zou gebeuren, kan de motor in dezelfde richting blijven draaien voorbij de begrenzingsschakelaar en schade aan de aandrijfeenheid veroorzaken. Als de controller een vertraging van 7 seconden heeft, betekent dit dat het raamsignaal 7 seconden voordat het raam daadwerkelijk beweegt, aanwezig moet zijn. In dit geval moet u 7 invoeren voor zowel de tijdaanpassing voor openen als de tijdaanpassing voor sluiten.

Het Raamtype biedt u de mogelijkheid informatie in te voeren over de locatie van het raam:


Wanneer ramen zijn ingesteld als dakopening, raamgevel of lage raamgevel, moet de fysieke Raamrichting van het raam worden ingevoerd:


Soms wilt u misschien aanpassen hoe ver het raam moet worden geopend voor verschillende koelingsniveaus. Dit is met name handig als uw kas grote ramen heeft of als het dak kan worden geopend voor ventilatie. In deze gevallen is de invloed van de ramen het grootst vlak nadat de ramen zijn geopend.

Als u wilt, kunt u de raamregeling instellen om hiervoor te compenseren. Dit kunt u doen door de procescomputer te vertellen wat het verwachte koelingseffect is van twee verschillende raamstanden. In het onderstaande voorbeeld is een raam zo ingesteld dat wanneer de procescomputer om 20% koeling vraagt, het raam voor 5% wordt geopend. Als de procescomputer om 80% koeling zou vragen, zou het raam voor 50% worden geopend. Zodra deze punten zijn ingesteld, berekent de procescomputer hoe ver het raam moet worden geopend voor het gewenste koelingseffect.

 A. Raamstand  C. Koelingseffect 1
 B. Berekend koelingspercentage  D. Koelingseffect 2


Koelingseffect 

Raam wordt geopend zonder aanpassing van koelingseffect 

Raam wordt geopend met aanpassing van koelingseffect 

10 

10 

2.5 

20 

20 

30 

30 

12.5 

40 

40 

20 

50 

50 

27.5 

60 

60 

35 

70 

70 

42.5 

80 

80 

50 

90 

90 

75 

100 

100 

100 

Kalibratieprocedure voor ijking raamsensoren

  1. Sluit handmatig het raam volledig.

  2. Stel in het veld Gesloten stand de waarde in op 0%.

  3. Kijk naar de Gemeten ruwe waarde raam. Deze waarde is de feedback van de fysieke raamsensor. Wanneer het raam fysiek geheel gesloten is, noteert u de Gemeten ruwe waarde raam en voert u deze waarde in het veld Raam dicht ruwe waarde in.

  4. Open handmatig het raam volledig.

  5. Stel in het veld Open stand de waarde in op 100%.

  6. Kijk naar de Gemeten ruwe waarde raam. Wanneer het raam fysiek geheel geopend is, noteert u de Gemeten ruwe waarde raam en voert u deze waarde in het veld Raam open ruwe waarde in.

  7. Zet het raam weer terug in automatische modus.